Niet alleen veel leden van tuinclub Altena, maar ook leden van Altenatuur – zij zijn speciaal uitgenodigd – hebben deze avond de locatie voor onze lezing in Almkerk weten te vinden.
Jochem Sloothaak van Brabants Landschap vertelt ons welke ‘middelen en maatregelen’ er zijn – die we deels ook zelf kunnen toepassen – om de biodiversiteit rondom onze eigen woning en in onze eigen tuin te vergroten. En zoals u zult merken, hoeft u daar echt niet altijd een boerderij met boerenerf voor te hebben.
Sjaak, onze voorzitter kan ook deze avond weer enkele nieuwe leden verwelkomen. En nadat Willy en Jan vast hartelijk bedankt zijn voor het verzorgen van de catering steekt Jochem van wal.
Jochem, coördinator soortbescherming bij Brabants Landschap, ‘waarschuwt’ meteen dat we een verhaal met een serieuze ondertoon te horen krijgen. Het gaat namelijk met een aantal van de soorten die hij vanavond ter sprake brengt echt niet goed … overigens is dat dan uiteraard ook de reden waarom Jochem zich ermee bezighoudt. Met eksters, om maar een vogel te noemen, is hij absoluut niet zo druk in de weer.
Jochem begint met een korte introductie van zijn organisatie. Brabants Landschap staat vooral bekend als terreinbeheerder en heeft 32.000 ha aan natuurgebied in eigendom. Hoewel dit een goede zaak is, is daarmee de situatie op het boerenland zeker nog niet veilig gesteld.
Naast een afdeling terreinbeheer, richt de tak landschapsbeheer, een team van 7 à 8 personen waaronder ook Jochem, zich ‘op andermans grond’. Dat wil zeggen de grond van waterschappen en de grond van particulieren – waaronder ook boeren – die de ambitie hebben het landschap aantrekkelijker te maken door in ieder geval de biodiversiteit te vergroten.
Jochem werkt hierbij veel samen met groepen vrijwilligers. De ervaring heeft namelijk geleerd dat het niet veel zin heeft om zelf – vanuit Brabants Landschap – met een initiatief tot verbetering te komen. Alleen als het project gedragen wordt door de mensen die er wonen en die er vol voor gaan kan het een succes worden.
Wat ook bij zijn werk hoort: een lange adem hebben en veel koffie drinken aan de keukentafel bij boeren. Niet alleen gezellig, maar het resulteert gelukkig regelmatig – soms na wel een jaartje praten – tot de afspraak dat een boer akkerranden gaat inzaaien. Dat is al die liters koffie dan dubbel en dwars waard geweest!!
Het verhaal van Jochem gaat over ‘leefgebiedsverbetering voor erfbewonende soorten’ en is op ons allemaal van toepassing: of u nu een balkon heeft, een kleine tuin, een grote tuin of een echt boerenerf.
Destilleer uit zijn verhaal de ‘middelen en maatregelen’ die u denkt te kunnen toepassen om uw steentje bij te dragen aan meer biodiversiteit .. en alle bee(s)tjes helpen!
In 2016 is door Brabants Landschap een Brabant-breed project gestart: ErvenPlus, dit om de biodiversiteit op de Brabantse erven te vergroten. Bij ons in Altena trekt Jochem de kar en de gemeente Altena is hier enthousiast op ingesprongen. Zeker de helft van de deelnemers is agrariër.
Maar wat is eigenlijk een erf? Het woord erf komt van het woord erven. Dat is datgene wat iemand kon erven: dat was de grond en de opstal. Dus niet de percelen om op te telen. In Nederland is dit geheel inmiddels tot op de centimeter nauwkeurig ingetekend.
Vroeger kwamen er op een erf allerlei elementen voor zoals: een boomsingel, een houtwal, knotbomen, leibomen, notenbomen, hoogstamfruit, geriefhout, een poel, een elzensingel en bijvoorbeeld een struweelhaag.
Daarbij ging duidelijk het nut voor de sier: zo stond de notenboom er niet alleen voor de notenopbrengst, maar ook om de insecten weg te houden van de voordeur en de stallen. Houtbosjes en houtwallen dienden voor het geriefhout. ‘Gerief’ betekent hier te gebruiken: hier werd het hakhout gehaald dat in en rond het huis werd gebruikt.
Zo hadden alle elementen een belangrijke functie, die heden ten dage volledig is komen te vervallen. De erven van tegenwoordig zijn vanuit een oogpunt van biodiversiteit veel te strak, kaal en schoon.
Nu moeten we het vooral hebben van mensen die deze elementen niet alleen mooi vinden, maar die zich ook realiseren dat het een toename van insecten, vlinders, vogels enz. betekent.
Bij alles wat Jochem en zijn collega’s doen zijn de soorten – de doelsoorten – leidend. Het gaat dan ook niet om de versiering, al is dat misschien wel mooi meegenomen.
Jochem ziet liever een slingerende meidoornhaag met goede en slechte plekken – op de ene plaats breed uitlopend en dan weer met een kaal stuk – dan een onnatuurlijk ogende haag die stijf in het gelid staat. De diversiteit, zelfs in die ene meidoornhaag, betekent automatisch al een hogere biodiversiteit.
Bij het ErvenPlus project draait het in eerste instantie om een stukje bewustwording.
Mensen moeten zich eerst weer realiseren dat bijvoorbeeld een huismus eigenlijk een leuk vogeltje is. Een vogeltje waarvan het de moeite waard is dat ie in de tuin of op het erf komt, voordat men genegen is maatregelen te nemen om dit te bevorderen.
Het project richt zich specifiek op 2 onderdelen:
- soortgerichte maatregelen: wat hebben bepaalde (dier)soorten specifiek nodig,
- beplanting / biotoopverbetering: de basisinrichting van uw tuin of erf.
De 3 V’s van de maatregelen zijn:
- Voedsel: dit moet er zowel in de zomer als in de winter zijn: in de zomer vooral insecten en in de winter voornamelijk zaden,
- Veiligheid: jaarrond moet er dekking te vinden zijn. Dit maakt precies het verschil of er vogels komen of niet.
- Voortplanting: hierbij kunnen nestkasten uitkomst bieden. Maar beplanting – en vooral hoogstamfruitbomen, en dan liefst de wat oudere bomen waar al wat holtes in zitten – zijn natuurlijk het allermooiste.
Erven plus is zo omvangrijk dat Brabants Landschap het natuurlijk niet alleen doet; in elke gemeente is wel een landbouw- of natuurvereniging nodig voor communicatie en uitvoering.
Mensen die mee willen doen melden zich aan via de website. Vervolgens wordt er een erfscan uitgevoerd. Bij ons in Altena door Melis Millenaar. Hij kent de boeren goed en heeft kennis van soorten en landschapselementen. Is de scan positief, dan resulteert dit tenslotte in een gestandaardiseerd inrichtingsplan met een bijbehorende begroting.
De belangrijkste eigenschap die de erfscanners in Brabant moeten hebben, is dat ze ‘goed aan de keukentafel een bakske kunnen drinken’ .. alweer dat kopje koffie dus …
Beplanting
Iemand kan meedoen voor 1 boom of voor 20 bomen, en soms is er helemaal niets nodig omdat alles al op orde is. Eén boom kan dus al het verschil maken … maar dan wel de juiste boom …
Fruitbomen, en dan bij voorkeur hoogstamfruit, trekken vooral via de bloesem veel insecten aan. Later komen op het fruit zelf allerlei kleine beestjes af en hier komen dan vervolgens weer vogels op af enz., enz..
Nog een uitstekende keus maakt u met de vuilboom of sporkehout (Rhamnus frangula). Deze inheemse boom/struik bloeit van het vroege voorjaar tot ver in september en daar worden insecten uiteraard ontzettend blij van. Met zijn bloeitijd is hij een echte Europese kampioen: er is geen plant in Europa die zo lang bloeit. Daarnaast zit deze boom/struik ook ruim in zijn bessen en daar worden weer andere tuinbewoners blij van, zoals bes-etende vogels.
De vuilboom wordt 3 tot 6 meter hoog en groeit meer uit als een struik dan als een boom. Doet het dus ook prima in een niet al te grote tuin.
Zeker als er wat meer ruimte beschikbaar is zijn houtsingels ideaal. Bij voldoende ruimte kunnen ze uitgroeien tot 3 à 4 meter hoog. Met een cyclus van 6 of 12 jaar wordt deze haag teruggezaagd, waarna de haag opnieuw uit kan groeien.
Dan de knip- en scheerheggen. Vaak wordt hier beukenboom of meidoorn voor gebruikt.
Het is een lijnvormig landschapselement, met aaneengesloten begroeiing dat regelmatig geknipt of geschoren wordt.
Struweelhagen zijn gemengde hagen die breed uit kunnen en mogen lopen en ook gevlochten kunnen worden. Een ideale erfafscheiding tussen tuinen waar afhankelijk van de struiksoorten allerlei dieren op afkomen zoals vogels, vlinders, vleermuizen enz..
U kunt zich geen mooiere schutting wensen.
Tot slot is ook een ouderwetse ‘musterdhoop’ goed zelf te maken. Vroeger werd er veel op hout gestookt. Het hakhout hiervoor werd gewoonlijk om de 5 à 6 jaar gehakt en tot takkenbossen gebonden, de zogenaamde musterds. Deze takkenbossen werden opgestapeld en zo ontstond de musterdhoop.
Als u nu zelf snoeiafval heeft dan kunt u simpel een mijt bouwen door de takkenbossen op te stapelen. Het zijn plekken waar o.a. muizen graag schuilen en roodborstjes broeden. Veel ruimte heeft u er niet voor nodig.
Zoals al gezegd, met het intensiveren van de landbouw is ook de verstening van de directe omgeving toegenomen. Er is hier dan ook weinig tot geen voedsel, schuil- en nestgelegenheid meer te vinden voor de soorten die er vroeger veel voorkwamen.
Bovendien zorgt deze intensivering – met steeds grotere stallen en machines – er ook nog eens voor dat er minder ruimte is om maatregelen te nemen. Maatregelen gaan hier al snel ten koste van het ‘benodigde grasland’. De mogelijkheid bij deze megastallen om op het erf – behalve direct om het huis – iets te doen, zoals houtwallen herstellen is vaak vrij beperkt.
Het wordt natuurlijk een heel ander gesprek als iemand zegt elke m2 nodig te hebben voor zijn gras dan bij particulieren aan de keukentafel. Helaas komt het dan niet verder dan een paardenweitje met wat hoogstamfruit.
Gelukkig zijn er gemeentes die in het kader van de bouwvergunning / omgevingsvergunning een inpassingsverplichting hanteren die de biodiversiteit ten goede komt.
Wat we voor bepaalde soorten kunnen doen.
Mussen
De huismus komt redelijk algemeen voor, de ringmus is zeldzaam geworden.
Mussen zijn heel gezellige vogels die u altijd in groepjes ziet, ze zijn nooit alleen. Dit betekent tevens de kracht van het getal: met meer ogen zie je meer gevaar aankomen. De mus is een liefhebber van graan, en dan vooral van tarwe. Huismussen komen dan ook altijd op kippenrennen af.
Om deze vogelsoort te ondersteunen worden via ErvenPlus wel veldjes ingezaaid – of het nu 2m² of 100m² is – met een graanmengsel, gewoon te bestellen bij de zaadleverancier. Dit veldje mag dan overwinteren en zorgt zo o.a. voor insecten, maar met name voor voedsel tijdens de winter. Kort knippen voor de winter is uit den boze. Dat geldt overigens niet alleen voor deze veldjes, maar ook voor alle planten en bloemen in uw tuin: gewoon tot maart met rust laten en dan pas afknippen.
Mussenbosjes, zoals flink uitgelopen meidoorns, (oude) ligusterhagen en beukenhagen, zijn absoluut favoriet bij deze vogels.
Ze zijn ook dol op stofbadjes. Onvoorstelbaar hoe snel ze zo’n ‘kale’ plek gevonden hebben. Ze wassen met zo’n zandbad parasieten weg en daarnaast is het een sociaal gebeuren.
Een huismus – het woord zegt het al – nestelt graag dicht bij huis. Bij voorkeur zitten ze met z’n allen onder dakpannen of een rieten kap. Doordat onze huizen steeds beter worden afgewerkt en geïsoleerd, lukt het ze steeds moeilijker om een geschikt plekje te vinden. Als u nu weet dat u mussen onder uw dak heeft en u wilt ze niet verjagen door de isolatie, hang dan precies op de plek waar de invliegopening was na de isolatie nestkasten op en ze komen subiet terug.
Omdat de mus een koloniebroeder is zijn er speciale mussenhotels ontwikkeld. Een plankje vlak bij de openingen van zo’n hotel vinden ze wel handig, omdat ze moeite hebben – in tegenstelling tot andere vogels – om direct in een gat te vliegen.
Om het nog gezelliger voor ze te maken worden er bovendien vaak meerdere mussenhotels bij elkaar gehangen. Zo’n hotel moet wel goed in het zicht hangen: een huismus wil z’n nestplaats duidelijk kunnen zien: soortgenoten kunnen de plek dan immers ook makkelijk vinden.
Al met al staat de huismus symbool voor een hele groep vogels die vanwege de modernisering en isolering van gebouwen én het sterieler worden van tuinen en erven hard in aantal terugloopt.
De torenvalk
De torenvalk is wat zeldzamer in tuinen en op erven. Als ie er al zit is het ook meestal aan de achterkant van een tuin of erf. Een echte muizenjager die nadat DDT verboden werd, gelukkig weer in aantal is toegenomen. Ziet u een vogel ergens bidden dan is het altijd een torenvalk.
Een torenvalk wil ‘open’ aan kunnen vliegen. Staat er binnen 5 meter voor de kast een boom dan heeft u de kast echt voor niets opgehangen: hij vertikt het en komt niet!
De torenvalk, evenals de slechtvalk en de steenuil, zijn vogels die een eigen territorium willen hebben. Hangt u met de beste bedoelingen een nestkast op, maar per ongeluk in het territorium van een ander, dan is het hommeles: zeker slechtvalken maken elkaar dan gewoon dood. Oppassen dus!
Vleermuizen
De dwergvleermuis komt bij ons algemeen voor. Dat zijn dan ook meestal de vleermuizen die u ’s avonds ziet vliegen. Een tuin met volwassen fruit- en notenbomen is een waar walhalla voor vleermuizen.
Eén van de maatregelen die ErvenPlus gebruikt voor de grootoorvleermuis en de dwergvleermuis zijn vleermuiskasten. Ze worden zowel tegen gevels als tegen bomen opgehangen.
Een deel van deze soort is namelijk afhankelijk van woonhuizen en (boeren)erven om ‘s zomers weg te kruipen: onder dakpannen, in de spouw – voor zover ze daar tegenwoordig überhaupt dus nog in kunnen – of achter de luiken van huizen. Zo hebben ze enigszins een warmere en beter beschermde omgeving, met bovendien een stabielere temperatuur, dan gewoon buiten. Het echte overwinteren doet een vleermuis heel ergens anders. Soms op zolders onder oude pannen met een groep bij elkaar, of in (oude) kelders en forten zoals fort Giessen en fort Altena.
en weetje: een vleermuis kan niet zelf vanaf de grond weer wegvliegen: vindt u er eentje dan is het beste hem als het ware de lucht in te gooien: is ie niet verzwakt dan kan ie z’n weg vervolgen en anders is ie geheid voor de poes.
De boerenzwaluw en de huiszwaluw
Het verschil tussen de boerenzwaluw en de huiszwaluw is niet moeilijk: de boerenzwaluw heeft een rode keel en bouwt zijn nest meestal in een stal, de huiszwaluw bouwt zijn nest meestal buiten. Buiten houden ze dan erg van wit dakbeschot, van witte overstekken.
De boerenzwaluw is een echte trekvogel die helemaal naar zuidelijk Afrika vliegt. Ook deze vogel is een van de vele vogelsoorten die last heeft van klimaatverandering: in dit geval van de toename van zandstormen. Tijdens hun tocht over de woestijn kan het gebeuren dat ze enkele weken in een woestijndorpje moeten wachten om pas na een zandstorm weer verder te kunnen trekken. Mits ze de storm op tijd ontdekken, anders hebben ze dus echt grote pech. Bij ons speelt een droog voorjaar, zoals vele andere soorten, hen natuurlijk ook parten.
Een maatregel om boeren- en huiszwaluwen te helpen is echt heel simpel: zorg voor wat nattigheid, bij voorkeur in de vorm van klei of modder en zorg dat dit niet uitdroogt. Hoe simpel kan het zijn! Zwaluwen gebruiken namelijk duizenden bolletjes klei om hun nesten te bouwen.
ErvenPlus levert zelfs modderplaatsen: een raam van hout met vijverfolie.
In de moderne stallen hebben zwaluwen helaas moeite om hun nestbouw goed af te ronden. Behalve dat het onder de golfplaten enorm warm wordt, treedt er werking in op door de afwisseling warmte en koude. Uiteindelijk resulteert dit erin dat de nesten gewoon naar beneden op de grond vallen en dat het broedsucces in onze moderne stallen een stuk lager is. Hulpmiddelen die hiervoor geleverd worden zijn kunstnestjes of nestplankjes, zoals u op de foto kunt zien.
Als er ergens geen huiszwaluwen zijn heeft het ook geen zin om er maatregelen voor te nemen. Een huiszwaluw is een soort die niet komt op een plek waar niet al huiszwaluwen zitten. Vanuit een andere subsidiepot worden soms tilletjes geplaatst met lokgeluiden; dan wil het nog wel eens lukken.
Alles wat een (huis)zwaluw nodig heeft zijn dus: broedplaatsen, insecten, water en modder binnen enkele honderden meters van het nest. Helaas nemen ook voor deze vogels de broedplekken jaar op jaar af.
De kerkuil en de steenuil
In heel Nederland waren er rond 1975 van de kerkuil minder dan 20 broedparen over. Bijna volledig uitgeroeid door ons gebruik van gif en het verlies van nestgelegenheid.
Uiteraard zat deze uil veel in kerken, maar die zijn in de loop der jaren gemoderniseerd en geïsoleerd zodat de openingen voor een kerkuil om binnen te komen en te broeden veelal verdwenen zijn. Dankzij allerlei maatregelen is er gelukkig een duidelijk herstel opgetreden. Als een kerkuil in een schuur zit herkent u dat direct aan alle uitwerpselen die onder het nest te vinden zijn, en dat zijn er niet weinig. U ziet de kerkuil niet veel omdat ie ’s nachts actief is.
In o.a. Brabant zijn veel uilenwerkgroepen actief. Onze eigen Rinus Punt natuurlijk vanuit Altenatuur. Hun werk bestaat uit 2 onderdelen: het gericht nestkasten plaatsen (een steenuil heeft een andere nestkast nodig dan een kerkuil) en advies geven over biotoopverbetering.
Mensen die ooit jonge steenuiltjes in hun tuin of op hun erf hebben gehad zijn daar meestal zo van gecharmeerd dat ze graag bereid zijn diverse maatregelen te nemen. Zo is de steenuil een uitstekende ambassadeur om het landschap te verbeteren.
In Brabant hangen op wel 5000 adressen nestkasten. Deze kasten worden jaarrond gebruikt, en dus niet alleen om de jongen groot te brengen, het is een vaste verblijfplaats. Hun dieet bestaat uit muizen, regenwormen en meikevers. Bij een gebrek aan muizen wordt er zonder probleem overgeschakeld op pimpel- en koolmeesjes … dat dan weer wel.
Omdat ook steenuilen elkaar beconcurreren heeft het geen zin om op ‘elk erf’ een kast te hangen. En een kast ophangen op een plek waar de biotoop niet goed is geeft misschien nog wel de kans op een broedende uil, maar vervolgens zullen de jongen doodgaan omdat er te weinig voedsel is. Door de werkgroepen wordt dan ook kritisch gekeken waar het functioneel is om een kast op te hangen.
De nestkast zelf moet altijd een uitlooptak hebben. Deze wordt gebruikt door de jongen om oefeningen op te doen. Eigenlijk zijn er dus wat oudere bomen nodig: oude hoogstamfruitbomen of notenbomen zijn echt ideaal.
En omdat het steenuiltje een zichtjager is vormt een rijtje knotwilgen een ideale plek om vanaf te jagen.
Bij de voedselvoorziening kunnen ook hier ingezaaide randen, bloemenstroken liefst vermengd met granen helpen. Er komen muizen en diverse insecten op af waar niet alleen de steenuil maar ook andere soorten hun voedsel kunnen vinden.
Ook worden er tegenwoordig bewust als maatregel weer muizenruiters neergezet op erven waar uilen voorkomen. Van oorsprong is dit gewoon een hooiruiter, maar deze oorspronkelijke functie bestaat niet meer. De muizenruiter dankt zijn naam aan het feit dat er enorm veel muizen op deze ruiters af komen; het zijn als het ware de winterrestaurants voor uilen.
Bestrijdingsmiddelen: liever niet doen … maar nog liever: helemaal niet doen
Als het al nodig zou zijn deze middelen te gebruiken dan is er vaak in de tuin of op het erf iets mis met de balans van de beplanting zodat de natuurlijke bestrijding in gebreke blijft.
In tuinen en op erven waar de beplanting al heel divers en al wat ouder is, zijn natuurlijke plaagbestrijders aanwezig en komt u niet in een situatie dat de boel uit de hand loopt.
De natuur zit ingenieus in elkaar: als er bijvoorbeeld een explosie is van meikevers dan schakelt de steenuil vanzelf over op een dieet van 100% meikevers voor zijn jongen. Zo geldt dat voor vele andere soorten en vele plaaginsecten.
Ook zegt het vaak iets over de vitaliteit van de planten zelf. Tegenwoordig worden veel planten veredeld, dat geldt notabene zelfs voor onze meidoorn!
U zou denken met een inheemse soort te maken te hebben, maar dan blijkt ie gekruist te zijn met een Italiaanse soort! Het resultaat is een – in ons klimaat en in onze omstandigheden – zwakkere meidoorn die bovendien minder goed bestand is tegen de plaagsoorten die hier bij ons voorkomen. Probeer hier bij uw aankoop op te letten.
Met kunstmatige meststoffen geeft u planten erg eenzijdig voedsel. Planten kunnen hierdoor keihard gaan groeien met als gevolg dat ze – ook – allerlei andere voedingsstoffen uit de bodem trekken waardoor de bodembalans verdwijnt en het een verhaal wordt van dweilen met de kraan open. Gewoon bladcompost doet wonderen.
Variatie aan inheemse planten zorgt automatisch voor een grotere biodiversiteit. Automatisch zullen dan ook de insecten en vlinders volgen die er in Nederland bij horen. Planten die hier niet thuis horen staan misschien wel leuk in de tuin maar hebben geen meerwaarde voor onze insecten om de doodeenvoudige reden dat ze er niet op afkomen … zoiets als ‘wat de boer niet kent dat vreet ie niet’.
Bij een kleine soortenvariatie kunt u er op wachten dat er een plaag opduikt. Zet Nederland vol met eiken en we hebben overal last van de processierups. Datzelfde geldt voor landbouwgewassen: 5 ha aardappels betekent heel veel spuiten.
Een klein lichtpuntje: er wordt inmiddels – eindelijk – bij steeds meer gemeentes gekeken hoe de beplanting is aan te passen en meer divers is te maken.
Verharding: het liefst helemaal niet … maar in ieder geval zo min mogelijk
Op beton en steen kan doodeenvoudig helemaal geen natuur leven.
Het toppunt vindt Jochem mensen die aan de slag gaan op hun verharding om zelfs de groene aanslag – het enige wat daar dus nog iets voor elkaar krijgt – ook nog weg te spuiten.
Steen is ook niet nodig om te verharden: met kokosnootvezel, boomschors of eventueel grof grind zijn ook mooie zitplekken in de tuin te creëren. Deze zorgen er tevens voor dat het regenwater weer terug in de bodem kan verdwijnen zodat het een bijdrage levert aan het ecosysteem in de tuin.
Als u een flink gazon heeft probeer dan eens anders te denken: maai alleen het pad dat u altijd wilt lopen en laat de stukken waar u niet hoeft te zijn eens een seizoen doorgroeien. Er zijn namelijk veel vlinders (ook nachtvlinders) die gewoon gras eten! Ze verpoppen zich er in. Van de rupsen die daar dan vervolgens tevoorschijn komen profiteren op hun beurt vogels weer. Dit is een mooie en tegelijkertijd o zo simpele kringloop waarmee u dicht bij huis in uw eigen tuin op een eenvoudige manier al uw steentje kunt bijdragen.
En wat denkt u van dat zandbadje, een composthoop, een insectenhotel of wat ondiep water: vogels en veel insecten zijn hier al erg mee geholpen.
Zullen we eens met enkele van de maatregelen en tips die Jochem
deze avond heeft aangedragen aan de slag gaan
… als we nou allemaal wat doen …
Tot slot van zijn lezing heeft Jochem nog een boekentip: het boek
‘Wilde planten in eigen tuin’
van Marten Stevens en Marlies Huijzer
Het boek staat o.a. vol met planten die hier van nature thuis horen en welke planten samenstellingen zijn aan te bevelen.
(Verslag: Anja van Vijven; foto’s: Wilma Kant, Brabants Landschap, Buitenleven, gemeente Beuningen, stichting Landschapsbeheer Gelderland, pixabay, Anja van Vijven).